Goed nieuws! De discriminerende voorrangsregels in de kinderopvang aan inkomenstarief zijn op 30 april vernietigd door het Grondwettelijk Hof. Deze voorrangsregels gaven sinds 1 april 2024 absolute voorrang aan gezinnen waarin beide ouders minstens 80% werken of een dagopleiding volgden. De Gezinsbond steunt de uitspraak volledig en vraagt snel duidelijkheid voor alle gezinnen die kinderopvang zoeken en zeker voor hen die het voorbije jaar niet terecht konden in de kinderopvang.
Minder toegankelijk
Deze voorrangsregels waren bedoeld om bijna voltijds werkende ouders te belonen, maar ook om 'de rest' te stimuleren om meer te gaan werken. Voor veel mensen klinkt dat logisch op papier, maar in realiteit zorgden de voorrangsregels ervoor dat heel wat gezinnen, zoals werkzoekenden of gezinnen waarvan één van de ouders (vaak de moeder) om allerlei redenen deeltijds werkt, uit de boot vielen. Ook wordt de kinderopvang zo nog minder toegankelijk voor de kwetsbare groepen die hem het hardst nodig hebben. Vooral moeders waren de dupe van de voorrangsregels.
We laten drie moeders aan het woord die, ondanks hun verwoede pogingen om werk en gezin te combineren, door de regels benadeeld (zouden) worden. Hun verhalen tonen de schrijnende realiteit van een systeem dat steeds meer uitsluit in plaats van te ondersteunen.
We hopen dat ze nu snel terug een plekje in de kinderopvang kunnen vinden. Daarvoor zijn natuurlijk ook investeringen nodig in het aantal plaatsen in de inkomensgerelateerde opvang. Gelukkig is er op dat vlak ook beterschap beloofd door de nieuwe Vlaamse Regering. Vanuit de Gezinsbond vragen we volgehouden investeringen in betaalbare, toegankelijke en kwaliteitsvolle kinderopvang, zodat ieder gezin er terecht kan.
‘Er blijft niets anders over dan telkens een uur rijden naar mijn schoonfamilie’
Sophie (*) heeft een dochter (2) en is zwanger van haar tweede kindje. Door ziekte kan ze niet meer dan deeltijds werken.
Sophie (38) komt oorspronkelijk uit Amerika, maar woont sinds 2001 in België. Ze volgt een opleiding webdevelopment, in de hoop deeltijds te kunnen werken. ‘Ik mis het werken echt’, zegt ze. ‘Thuis zitten kan erg eenzaam zijn, terwijl je op het werk altijd collega’s hebt waarmee je kunt praten. Dat is ook belangrijk voor je mentale gezondheid.’ Momenteel kan ze niet werken omdat ze lijdt aan het zeldzame Ehlers-Danlos-syndroom.
Sophie wil haar dochtertje graag één dag per week naar de kinderopvang sturen, zodat ze kan rusten en afspraken met haar kinesist kan inplannen. Haar man probeert haar zo veel mogelijk te helpen, maar hij draait nachtdiensten van tien uur. ‘Hij zorgt soms overdag voor ons kind en geniet ervan om tijd met haar door te brengen. Maar het is zwaar om voor haar te zorgen als je eigenlijk zou moeten slapen. We wisselen de moeilijke momenten af en proberen het zo goed mogelijk op te vangen.’
Haar dochtertje ging naar een onthaalmoeder, maar toen die door ziekte moest stoppen, kreeg Sophie van het opvangbureau te horen dat alle andere kinderen een nieuwe plek toegewezen kregen, met uitzondering van haar dochtertje. Omdat zij niet voltijds werkt, zou ze immers geen recht meer hebben op kinderopvang. Voor Sophie is kinderopvang echter essentieel.
‘Ik heb een klein netwerk hier', legt ze uit. ‘Ik heb geen familie in België, en mijn schoonfamilie woont niet in de buurt. Kinderopvang geeft me de kans om afspraken te maken waar mijn kinderen niet bij kunnen zijn, zoals kinesitherapie. Daarnaast is het sociale belangrijk voor mijn dochter. Ik heb zelf nog in de kinderopvang gewerkt, dus ik weet dat het een enorme meerwaarde kan zijn. Kindjes leren er omgaan met andere kinderen, krijgen er zelfvertrouwen en leren ook vertrouwen hebben in anderen. Kinderopvang zou mijn dochter de kans geven om zich te ontwikkelen buiten het gezin.’
Hoewel Sophie inmiddels een oplossing heeft gevonden voor haar dochtertje in de ‘trap 3’-opvang (opvang die kwetsbare gezinnen ondersteunt), maakt ze zich zorgen over de toekomst, vooral met de komst van hun tweede kind. ‘Wat doe ik als ik doktersafspraken heb of moet solliciteren? Dan blijft er niets anders over dan steeds een uur rijden naar mijn schoonfamilie, wat voor mij heel vermoeiend is. Ik moet dan ook weer tijd inplannen om te rusten.’
De voorrangsregels in de kinderopvang maakten haar boos. ‘Zelfs als ik mijn opleiding heb afgerond en een deeltijdse job vind, zou ik nog steeds geen recht hebben op kinderopvang, omdat ik door mijn ziekte simpelweg niet voltijds kan werken. Ik vind het echt schandalig. Er wordt een grote groep mensen uitgesloten. Het is de overheid die ervoor kiest om onvoldoende te investeren, waardoor er steeds minder plaatsjes zijn om te verdelen. Maar hoe willen ze mensen overtuigen om te gaan werken als er geen opvang is?’
(*) Sophie is een schuilnaam, echte naam bekend bij de redactie.
‘Het is juist de overheid die ervoor zorgt dat ik parttime moet werken’
Anke van de Luijster (32) twijfelde over een tweede kindje door de voorrangsregels. Door de zware zorg voor haar zoon Collin (5) kan zij immers niet voltijds werken.
Ankes zoon heeft een zware beperking: cerebrale parese quadriplegie gmfcs 4-5. Mentaal zit hij op het niveau van een driejarige, motorisch is hij zes maanden oud, zijn fijne motoriek is te vergelijken met die van een tweejarige. Daarnaast is hij ook autistisch. Omdat de combinatie van haar job met de zorg voor Collin te zwaar werd, werkt ze parttime om medische redenen. ‘Door de psychische impact van de zorg en alles dat er bij komt kijken, ging ik er telkens onderdoor’, zegt ze. Haar man Robin (31) werkt 32 uur in nachtdiensten.
De impact van de regels woog zwaar op haar gezin. ‘We zitten al met die zware zorg voor Collin, en nu komt daar nog extra onzekerheid bovenop. Door de nieuwe regels kunnen we de droom van een tweede kindje immers wel opbergen. Het is gewoon niet haalbaar zonder opvang, en je vindt nu geen plaatsje meer als je parttime werkt. Dat maakt het een strijd tussen hoofd en hart: mijn hoofd vindt het geen goed idee, maar mijn hart wil het wel.’ Het voelde voor Anke erg onrechtvaardig. ‘Het is niet alsof ik ervoor gekozen heb om minder te werken. Integendeel: als het mogelijk was, zou ik heel graag fulltime aan de slag gaan.’
Collin was een prematuurtje, dus weer gaan werken was voor Anke niet evident. ‘Hij is een zorgenkindje en ik wilde niet te veel van hem gescheiden zijn. Tegelijkertijd ben ik blij dat ik kan werken, op de dagen dat ik niet voor hem zorg. In de zomervakantie nam ik vijf weken vrij om het gebrek aan opvang te compenseren, maar nu ben ik stikkapot. De zorg is vermoeiender dan werken. Ik werk in de Colruyt - fysiek zwaar werk - dus dat wil wel wat zeggen.’
Anke was teleurgesteld in de overheid. ‘Collin staat al drie jaar op de wachtlijst voor een persoonlijk assistentiebudget (PAB), zodat we de zorg voor hem kunnen bekostigen, maar dat geld komt maar niet. Het is dus de overheid die ervoor zorgt dat ik deeltijds thuis moet blijven om voor hem te zorgen. Diezelfde overheid straft me daar vervolgens voor door mijn toegang tot kinderopvang te beperken als ik een tweede kindje wil.’
De kinderopvangcrisis is voor haar ook geen nieuw probleem. Toen ze zwanger was van Collin, begon de zoektocht naar een plek in de kinderopvang al in januari. ‘Tegen september hadden we nog steeds geen plaats. Dat was toen al een probleem, nu zou het ons helemaal niet meer lukken. Uiteindelijk vonden we een plek in een niet-inkomensafhankelijke crèche, waar we ons blauw aan betaalden. Na een tijdje kon hij wel naar een medische crèche, omdat hij niet meer mee kon in de gewone opvang.’
Ze begrijpt dat de regering werkende ouders wou ondersteunen en inactieve ouders wou aanmoedigen om te werken. ‘Daar kan ik me echt wel in vinden. Maar tot nu toe werden alle ouders over één kam geschoren, alsof iedereen die niet voltijds werkt dat uit vrije wil doet. Vaak gaat het niet om willen, maar om niet kunnen.’
Voor gezinnen zoals dat van Anke, die alles op alles zetten om hun kind met een beperking de zorg te geven die het nodig heeft, waren de regels extra pijnlijk. ‘Je strafte mensen die al hemel en aarde moeten bewegen om hun kind alles te geven wat het nodig heeft, door het voor hen nóg moeilijker te maken. Terwijl kinderopvang echt wel het verschil kan maken.’
‘Voor mijn herstel was de kinderopvang absoluut de redding’
Shauni Boeykens (30) heeft een zoon (3) en worstelt met de balans tussen het moederschap en haar eigen herstel. Na PTSS en een burn-out kreeg ze ook de diagnose van CVS en fibromyalgie.
Shauni werkte zeven jaar als psychiatrisch verpleegkundige. Doordat haar moeder psychische problemen had, was ze al vroeg vertrouwd met zorgen voor anderen. Drie jaar geleden veranderde haar leven drastisch toen ze complicaties kreeg tijdens haar zwangerschap, gevolgd door een zwangerschapsvergiftiging. Uiteindelijk beviel ze via een spoedkeizersnede van haar kindje, dat op 35 weken te vroeg werd geboren. Het was allesbehalve het gedroomde scenario voor haar eerste bevalling.
De impact was enorm: Shauni kreeg ernstige uitputtingsverschijnselen en bevond zich zowel emotioneel als fysiek in een kwetsbare positie. Haar artsen stelden vast dat ze leed aan posttraumatische stressstoornis (PTSS). Desondanks voelde Shauni de druk om door te gaan. ‘Als kersverse moeder was er geen tijd voor een goede nachtrust, en de samenleving bood me weinig ruimte om op adem te komen. Daarom besloot ik om maar snel weer aan het werk te gaan, deze keer als jobcoach bij het OCMW.’ Ze startte met een deeltijdse baan van 50%, wat haar een goede balans leek tussen moederschap, zelfzorg en carrière.
‘Iedereen van mijn leeftijd werkte fulltime of 80%, dus vond ik dat ik dat ook moest kunnen’, zegt Shauni. Ze worstelde met de gedachte dat ze anders lui was of als een profiteur werd gezien. Ze verhoogde haar werktijd naar 80%, zonder rekening te houden met haar fysieke en mentale klachten. ‘De combinatie van zorgen voor mijn moeder, de traumatische bevalling, de druk van een nieuwe job en de zorgen voor een pasgeboren baby leidde uiteindelijk tot een ernstige burn-out. Dat is nu anderhalf jaar geleden, sindsdien ben ik arbeidsongeschikt. Over “falen in deze maatschappij” gesproken… Ik kon niet meer productief zijn, dus wie was ik dan nog? Het werd duidelijk dat ik eerst voor mezelf moest zorgen, om überhaupt nog voor anderen te kunnen zorgen.’
In deze moeilijke periode was kinderopvang haar redding. Haar zoontje kon vier dagen per week naar de opvang, ook al was Shauni niet aan het werk. ‘Het was geen inkomensgerelateerde kinderopvang, dus betaalden we een flinke som, maar we waren wel ontzettend dankbaar voor een plekje.' Met haar eigen moeder in het ziekenhuis en een man en schoonouders die voltijds werkten, had ze weinig andere opties. 'De uren dat mijn zoontje naar de opvang ging, gebruikte ik om mijn eigen herstel in handen te nemen. En geloof me: dat was werken, hard werken.’
Shauni is momenteel in behandeling in het UZ Gent, waar gesproken wordt van CVS (chronisch vermoeidheidssyndroom) en fibromyalgie. ‘Met andere woorden: te lang geleefd volgens “de normen” en te weinig volgens mijn lichaam. Het zijn onzichtbare ziektes voor anderen, vaak onbegrepen, maar niet minder voelbaar voor degenen die ermee te maken krijgen.’
De kinderopvangregels maakten haar verdrietig. ‘Ik besef dat ik niet de enige mama ben die worstelt om alle ballen in de lucht te houden. In mijn lotgenotenvereniging is één ding duidelijk: mensen willen werken. Maar het huidige systeem verhoogt in sommige situaties de drempels juist, waardoor de afstand tot de arbeidsmarkt alleen maar groter wordt.’ Shauni pleit voor meer steun en begrip voor moeders met chronische gezondheidsproblemen. ‘Wij willen ook graag een zinvolle plaats in deze maatschappij. Laten we elkaar meer ondersteunen in plaats van veroordelen en uitsluiten. Verbinding en deelname aan het maatschappelijke leven zijn enorm belangrijk om een zinvol leven te kunnen leiden. Ook met, of ondanks, onze beperkingen.’
De getuigenis van Sophie (*) kwam tot stand in samenwerking met het Netwerk tegen Armoede en OnderOns, een vereniging waar mensen in armoede het woord nemen.
